woensdag 7 juni 2017

Kabouters 

Als ik op zaterdagochtend mijn hardlooprondje doe kom ik langs het clubgebouw van de scouting. En het achtjarige dochtertje van collega J. gaat deze zomer op scoutingkamp. Het bestaat dus nog allemaal. 
Jarenlang ging ik, ook op zaterdagochtend, samen met zus P. en vele buurtgenootjes, naar de kabouters. Dat waren de meisjespadvinders van zeven tot elf jaar. Jongetjes zaten bij de welpen. Tegenwoordig zijn jongetjes en meisjes in die leeftijd allemaal welpen, wel zo gezellig. 
Met een moeder die voor haar trouwen akela was, en die mijn vader door de padvinderij leerde kennen, was het vanzelfsprekend dat wij in het clubgebouw naast de kerk ons weekend begonnen. 
We deden spelletjes, zongen liedjes, dansten de mayim en verdienden insignes door op allerlei vlakken kennis op te doen en onze diensten aan de samenleving aan te bieden. Met het heitje voor een karweitje als hoogtepunt. Dat er af en toe een verhaal over Jezus werd verteld viel niet zo op, en dat de geestelijk vader van de scouting, Baden Powell, rascistische en zelfs fascististische ideeën had gehad ging helemaal aan ons voorbij.
Op mijn tiende, toen ik al twee of drie jaar meedraaide, werd ik officieel geïnstalleerd als kabouter en legde ik de gelofte van de kabouterwet af:

Een kabouter is eerlijk
Een kabouter is gehoorzaam
Een kabouter is vriendelijk
Een kabouter is goed voor planten en dieren



De kampen waren een verhaal apart. Met twee creatieve rea's die ieder een kabouterkring onder hun hoede hadden en bovendien zussen waren, kon het eigenlijk niet meer stuk. Natuurlijk had ik weleens heimwee als ik 's avonds op mijn stretcher in het pikkedonker in de blokhut lag, of als er alleen boterhammen met jam bij het ontbijt werden geserveerd die ik niet lustte.
Maar wat hadden we een plezier als we op speurtocht gingen en eerst nog een lukwa mochten plukken voor extra kracht. De van crêpe-papier gemaakte bloemen hadden namelijk een dropkabel als steel. En wat griezelden we als we onderweg heks Oldejak tegenkwamen, hoewel we best zagen dat het de radi was die zich verkleed had.
Als het licht 's avonds uitging in de slaapzaal, die al naar gelang het thema Knikkebol of Kooi heette, moest het stil zijn. De leiding had namelijk nog meer te doen in het blauw van de rook staande kantoortje. Voor iedere kabouter werd er met de grootst mogelijke precisie een schriftje bijgehouden. De belevenissen van het kampverhaal werden per dag uitgetypt en voorzien van prachtige illustraties, die eerst op gekleurd papier waren getekend en uitgeknipt. Maar ook de dagmenuutjes, kienkaarten en opdrachten in geheimschrift vonden hun plekje in de schriftjes van de Gebr. Winter.
Het klapstuk kwam als we weer naar huis gingen: een eveneens door de rea's geknutseld aandenken dat te maken had met het verhaal van dat kamp. Zo heb ik nog steeds het wandkleedje uit het land van de Kalebassies, de matrozenkraag uit Azonië en de slaapmuts uit Hocus Pocus Toverland. Mijn grootste schat is echter de gouden sleutel van koning Flip Fluweel lll. Die past namelijk op de poort van de wondertuin waar allerlei lekkers aan de bomen groeit, de vijvers met limonade zijn gevuld en alles feestelijk is versierd.
Kabouters mogen daar alles opmaken, want alles groeit vanzelf weer aan.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten