zaterdag 27 februari 2021

Grote bonte specht

De vakantiewoning lag tot onze verrassing op een camping met de klinkende naam Wilrod, wat zoals gedacht een contaminatie van twee achternamen bleek te zijn. Net zoals we vroeger snackbar Tiejo kenden, een samentrekking van Tieneke en Johan die bij ons op de lagere school zaten.

Het bed was te hard en in het slaapkamertje, waarin dat te harde bed ternauwernood paste, hing de lucht van dode muizen vermengd met iets chemisch. Ik sliep voor geen meter. Het tweezitsbankje had een te korte zitting plus een kuil in het midden, een dodelijke combinatie. De rieten fauteuiltjes zaten minstens even oncomfortabel. Mijn rug protesteerde. De douche gaf een heet miezerstraaltje, het water voor de afwas was net niet heet genoeg.

Het huisje was ingericht in landelijke stijl, wat inhield dat diverse emaillen bordjes ons op die paar vierkante meter de weg wezen: Bedroom, Badkamer, nog een Bedroom. De poederroze kussentjes in de oncomfortabele fauteuils lieten ons weten dat Amor vincit omnia. Verder waren er de nodige, op rustieke plankjes geschilderde, geboden (WELCOME and be our GUEST) en verboden (No smoking, thanks). Voor de ramen stonden brocante horren en overal kwamen we rieten mandjes en houten dienbladen met windlichten tegen.



Maar daar kwamen we niet voor natuurlijk. We kwamen voor de tot in de hemel reikende sparren met hun roodbruine basten, het glooiende landschap van het Vechtdal en de rust. De duizenden vogels en vogeltjes die in de bomen rondom het huisje resideerden en zich te goed deden aan het zaad op het plateautje en aan het potje vogelpindakaas. De grote bonte specht roffelde eerst de ochtend open en kwam er daarna gezellig bij zitten op de voederplank.

We wandelden tientallen kilometers. M. sportte en werkte, ik las twee boeken en schreef een paar duizend woorden aan mijn verhaal. We kregen bezoek van een dierbare vriend. Missie geslaagd.

Ik ben blij dat we weer thuis zijn. Ik ben blij dat ik weer in mijn eigen bed kan slapen, onder mijn nieuwe regendouche kan staan. Van kamer naar kamer kan lopen zonder blauwe plekken op te lopen, in mijn heerlijke fauteuiltje kan kruipen.

Maar ik mis de grote bonte specht.

zaterdag 13 februari 2021

Bevroren tenen

Ik hoor de ademhaling van zus P. vanuit het bed aan de andere kant van de slaapkamer die we delen. Het is pikkedonker en ijskoud. Ik probeer de warmte van mijn bed nog even vast te houden, en trek mijn nachtjapon strak om mij heen als ik naar het raam loop. Voorzichtig schuif ik het donkeregroene gordijn opzij, de witte vitrage met de vierkante gaatjes plakt tegen het vochtige raam. Ik voel de kou in golfjes tegen mijn handen aan slaan. De radiator van de centrale verwarming begint te pruttelen en mijn benen worden langzaam warm.

Het heeft gesneeuwd. Een dik pak bedekt de stoep, de straat, de bosjes. Het licht van de straatlantaarn, die precies tussen ons huis en dat van de familie L. in staat, weerkaatst het wit. De takken van de grote boom waar ik op uitkijk buigen door, en de gemeenschappelijke tuin die tot aan het volgende blokje huizen loopt is een egaal wit vlak. Op de zwarte torenspits van het witte kerkje heeft de sneeuw sierlijke patronen achtergelaten.

Het is nog vroeg, slechts in een enkel huis brandt er licht. Ik hoor vader beneden in de keuken scharrelen, nu begrijp ik dat hij het is geweest die de verwarming heeft aangezet.

Straks zal hij met knerpende banden de straat uit fietsen om de pont van kwart over zeven te halen, maar niet voordat hij moeder een kopje thee op bed heeft gebracht.



Later die ochtend zal moeder de slee voorttrekken over de verse sneeuw op het pad bij het Koopvaardersplantsoen om boodschappen te gaan doen. Na schooltijd zoeken we met een groepje buurjongens en -meisjes een hellinkje, hoe klein ook, om vanaf te sleeën, een kriebel in de buik. Sneeuwballen gooien vind ik niet leuk, inpeperen nog minder. 

Als het ijs op de sloot die ons wijkje scheidt van de dijk dik genoeg is, worden de leren bandjes van de Friese doorlopers dichtgegespt en stappen we voorzichtig op het krakende ijs. Nergens zijn ouders te zien, broers en zussen letten op de kleintjes.

Uren later komen we thuis met natte wollen wanten, ijskoude tengels en bevroren tenen in kaplaarzen. Halfhuilend mag ik mijn handen onder de warme oksels van moeder houden. Nooit meer wil ik naar buiten.
Maar 's avonds na het eten maken de buurjongens een meterslange, kogelharde ijsbaan op de rijweg in ons straatje. Nemen omstebeurt een aanloopje om er vervolgens met twee voeten overheen te glijden, steeds sneller. Het is pikkedonker en ijskoud, de sneeuw glinstert in het licht van de straatlantaarn.

Ik mag nog even naar buiten.

zaterdag 6 februari 2021

Rover en Mathilde

Nooit meer het geluid van zijn nagels in het hout terwijl hij zich ophijst aan de schutting .
Nooit meer de daarop volgende doffe plof op de groene bak, het kattenluikje dat open wordt geduwd en het mauwtje van hier ben ik weer.

Nooit meer de enthousiaste begroeting in de vroege ochtend bij het openen van de huiskamerdeur.
Nooit meer het opgewonden loopje naar de la waar de snoepjes liggen, of het demonstratief wachten bij de voorraadkast voor een zakje natvoer. Of slap, zoals altijd op mijn boodschappenlijstje stond.

Nooit meer het warme lijfje tegen me aan, het tevreden spinnen, het likje op mijn voorhoofd bij een knuffel.



Opeens ging hij hard achteruit. 

Het verval was een half jaar daarvoor al ingetreden. Werd hij nou steeds kieskeuriger of kon hij echt niet goed meer eten? Een gebitsbehandeling waarbij onder narcose het minimaal aanwezige tandsteen werd verwijderd leek even te helpen. Andere onderzoeken tegen een tarief dat de drie nullen aantikte gingen zelfs mij te ver. Maar even afwachten, elke goede dag was er een.

Toen ging het weer slechter, maar er was hoop dat de chronische ontsteking die de dierenarts vermoedde zou verdwijnen als al zijn kiezen werden getrokken. Ze stelde me gerust, katten konden zelfs zonder kiezen brokjes eten.
Op Driekoningen mocht hij onder het mes. Hij heeft het goed gedaan hoor, zei de dierenarts bij de eindcontrole. Rover had al sinds jaar en dag een aantekening in zijn dossier staan: Pas op, kan bijten! Stiekem was ik er trots op dat hij zijn naam eer aandeed.

De laatste vrijdagochtend van januari raakte hij de weg kwijt. Mijn hart brak toen ik hem gedesoriënteerd zag wankelen. Op zoek naar houvast rondjes zag draaien. Het was stervensvroeg en ik moest nog drie uur wachten voordat ik de dierenkliniek kon bellen.

De avond ervoor was ik begonnen aan de podcast Mathilde's Mysterie. Ik had nog vier afleveringen te gaan. Mathilde was in mijn middelbareschooltijd al een heldin. Net als Pippi, Annie M.G. Schmidt, Nina Hagen en Frida Kahlo. Allemaal vrouwen die het net even anders deden. 
Samen met zus M. luisterde ik keer op keer naar het op een BASF-bandje opgenomen interview dat Henk van der Meijden met Mathilde had, gelegen op haar hemelbed. Nog jarenlang imiteerden we haar bijzondere stem als ze vertelde over de slangenleren tassen en brokaten stoffen die haar vader, de zeeman die eens in de zoveel jaar thuiskwam, voor haar meenam. Zus M. nam me mee naar Museum Arnhem voor de overzichtstentoonstelling van de meester, Carel Willink.

Ik pakte Rover op en legde hem tegen mijn borst. Samen luisterden we achter elkaar de vier resterende afleveringen van de podcast en ik was weer even terug in de tijd.
Een laatste poging om mijn grote vriend op te lappen, later die dag, had geen resultaat. De volgende ochtend brachten we Rover voorgoed weg.

Ik had een dag eerder al afscheid van hem genomen, die vrijdagochtend op de bank.
Rover en Mathilde, voor altijd met elkaar verbonden.