zaterdag 13 februari 2021

Bevroren tenen

Ik hoor de ademhaling van zus P. vanuit het bed aan de andere kant van de slaapkamer die we delen. Het is pikkedonker en ijskoud. Ik probeer de warmte van mijn bed nog even vast te houden, en trek mijn nachtjapon strak om mij heen als ik naar het raam loop. Voorzichtig schuif ik het donkeregroene gordijn opzij, de witte vitrage met de vierkante gaatjes plakt tegen het vochtige raam. Ik voel de kou in golfjes tegen mijn handen aan slaan. De radiator van de centrale verwarming begint te pruttelen en mijn benen worden langzaam warm.

Het heeft gesneeuwd. Een dik pak bedekt de stoep, de straat, de bosjes. Het licht van de straatlantaarn, die precies tussen ons huis en dat van de familie L. in staat, weerkaatst het wit. De takken van de grote boom waar ik op uitkijk buigen door, en de gemeenschappelijke tuin die tot aan het volgende blokje huizen loopt is een egaal wit vlak. Op de zwarte torenspits van het witte kerkje heeft de sneeuw sierlijke patronen achtergelaten.

Het is nog vroeg, slechts in een enkel huis brandt er licht. Ik hoor vader beneden in de keuken scharrelen, nu begrijp ik dat hij het is geweest die de verwarming heeft aangezet.

Straks zal hij met knerpende banden de straat uit fietsen om de pont van kwart over zeven te halen, maar niet voordat hij moeder een kopje thee op bed heeft gebracht.



Later die ochtend zal moeder de slee voorttrekken over de verse sneeuw op het pad bij het Koopvaardersplantsoen om boodschappen te gaan doen. Na schooltijd zoeken we met een groepje buurjongens en -meisjes een hellinkje, hoe klein ook, om vanaf te sleeën, een kriebel in de buik. Sneeuwballen gooien vind ik niet leuk, inpeperen nog minder. 

Als het ijs op de sloot die ons wijkje scheidt van de dijk dik genoeg is, worden de leren bandjes van de Friese doorlopers dichtgegespt en stappen we voorzichtig op het krakende ijs. Nergens zijn ouders te zien, broers en zussen letten op de kleintjes.

Uren later komen we thuis met natte wollen wanten, ijskoude tengels en bevroren tenen in kaplaarzen. Halfhuilend mag ik mijn handen onder de warme oksels van moeder houden. Nooit meer wil ik naar buiten.
Maar 's avonds na het eten maken de buurjongens een meterslange, kogelharde ijsbaan op de rijweg in ons straatje. Nemen omstebeurt een aanloopje om er vervolgens met twee voeten overheen te glijden, steeds sneller. Het is pikkedonker en ijskoud, de sneeuw glinstert in het licht van de straatlantaarn.

Ik mag nog even naar buiten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten