woensdag 19 oktober 2016

Baobab



Ik nam hem -op de valreep- mee vanaf Aéroport international Léopold Sédar Senghor, het vliegveld van Dakar. Hij stond daar te midden van al zijn broertjes en zusjes, groot en klein.
Miniatuuruitgaven van de reuzenbomen die we twee dagen ervoor tegenkwamen, op weg naar begraafplaats Darou Salam, ergens tussen Mbacké en Touba.

Aan de takken van de baobabs die het dichtst aan de kant van de weg stonden wapperden stukken en stukjes grijs plastic, terwijl ik dacht dat het vogels waren.
We wezen elkaar op de dikste, mooiste en grilligste bomen, ter afleiding van de spanning die we alledrie voelden.
Ter afleiding van de rammelende taxi waarin we ons bevonden, en de levensgevaarlijke rijstijl van de chauffeur.
Ter afleiding van onze in elkaar geschoven en gevouwen lichamen. Met zijn drieën én tante Ndeye erbij op de achterbank, bij een temperatuur van 33 graden.
Ter afleiding van de trek en de dorst. Een stokbrood en een fles warm geworden water in de tas, die we maar af en toe tevoorschijn durfden te halen. Het was ramadan en waarom zouden wij klagen als de vastende familieleden niets van ongemak lieten blijken?




Nu staat hij op de vensterbank in Almere, zijn blaadjes gezond donkergroen. Twintig kilometer verder, in Amsterdam Zuidoost, staat een van zijn broertjes.
Ruim 5700 kilometer van de apenbroodbomen vandaan, die waken over de vader van mijn kinderen.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten